Vetweefsel kan worden onderverdeeld in wit vet en bruin vet. Wit vet en bruin vet verschillen sterk van elkaar. De structuur en de hoeveelheid die in het lichaam aanwezig is verschillen sterk. Ongeveer 20% van het lichaamsgewicht bestaat uit wit vet, terwijl bij volwassenen slechts 50 tot 100 gram bruin vet aanwezig is.
Links: normaal gezond bruin vet met kleine vacuolen en rechts: normaal gezond wit vet met grote vacuolen (bron: shutterstock)
Bruin vet is in staat vetten, zogenaamde triglyceriden, en glucose te verbranden. Bij deze verbranding komt warmte vrij in plaats van energie. De belangrijkste functie van bruin vet is dan ook het produceren van warmte, wat voorkomt dat de lichaamstemperatuur daalt. Bij pasgeborenen is deze functie belangrijker dan bij volwassenen, omdat pasgeborenen minder goed in staat zijn de lichaamstemperatuur te verhogen door te rillen. Om deze reden neemt de hoeveelheid bruin vet snel af na de peutertijd.
Uit onderzoek is gebleken dat de hoeveelheid bruin vet bij volwassenen en de activiteit van het bruine vet gerelateerd is aan obesitas. Het blijkt dat obesitas samenhangt met een lagere activiteit van het bruine vet. Mogelijk leidt een lagere activiteit van bruin vet ertoe dat triglyceriden ophopen in het lichaam, en daardoor opgeslagen worden als wit vet. Ook is het mogelijk dat een grote hoeveelheid wit vet zorgt voor voldoende isolatie, waardoor actief bruin vet niet meer noodzakelijk is. Obesitas kan dus het gevolg, en de oorzaak van niet actief bruin vet zijn.
Bruin vet produceert dus warmte en heeft een belangrijk aandeel in het totale energieverbruik. De aanwezigheid van actief bruin vet kan belangrijk zijn voor de preventie van obesitas, en daaraan gerelateerde ziekten. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar het activeren van bruin vet als mogelijke behandeling voor obesitas.
Literatuur
Boon, M.R., Bakker, L.E.H., Meinders, A.E., van Marken Lichtenbelt, W., Rensen, P.C.N., Jazet, I.M. (2013): Bruin vet, een lichaamseigen middel in de strijd tegen Obesitas? Ned Tijdschr Geneeskd. 2013;157:A5502