In dit artikel schrijft SA. Morrison over de gevolgen van de klimaatverandering voor kinderen en het belang van lichamelijke fitheid.
Kinderen gaan anders om met hoge temperaturen dan volwassenen, grotendeels vanwege kleine veranderingen in hun lichaamsverhoudingen en warmteverlies-mechanismen in vergelijking met volwassenen. Paradoxaal zijn alle huidige hulpmiddelen voor het beoordelen van thermische belasting ontwikkeld voor volwassenen. Terwijl de opwarming van de aarde steeds sneller gaat, zullen kinderen de grootste gezondheidsrisico’s lopen als gevolg de stijgende temperaturen. Lichamelijke fitheid heeft een directe invloed op hittetolerantie, maar kinderen zijn minder fit en zwaarlijviger dan ooit tevoren. Uit longitudinaal onderzoek blijkt dat kinderen een 30% lagere aërobe conditie hebben dan hun ouders op dezelfde leeftijd; dit tekort is groter dan kan worden hersteld door alleen te trainen. Dus naarmate het klimaat en de weerpatronen van de planeet extremer worden, kunnen kinderen het minder goed verdragen.
Deze uitgebreide review geeft een overzicht van de thermoregulatie van kinderen en de beoordeling van thermische belasting. De termen aërobe fitheid, hyperthermie, hittetolerantie en gedragsthermoregulatie worden beschreven en bediscussieerd. De aard van fysieke activiteit van kinderen, fysieke fitheid en iemands weg naar fysieke geletterdheid voor het bevorderen van veerkracht tegen klimaatverandering is onderzocht. Ten slotte worden ideeën voor toekomstige onderzoek voorgesteld.
Dit artikel is belangrijk en geeft goed inzicht op het feit dat extremere, multifactoriële omgevingsstressoren de fysiologische belasting van de menselijke bevolking in de nabije toekomst zullen blijven uitdagen. De belangrijkste les uit dit artikel is dat we er alles aan moeten doen om de toekomstige generaties in beweging moeten houden en moeten blijven investeren in hun fysieke fitheid, ook en zelfs in het licht van een wereld die steeds warmer wordt.
Bron: Morrison SA. Moving in a hotter world: Maintaining adequate childhood fitness as a climate change countermeasure. Temperature (Austin). 2022 Aug 4;10(2):179-197.
Fotopoulou et al. (2023) beschrijven in een review wat het wetenschappelijke effect is op aanraking wat betreft affectregulatie via homeostatische en allostatische mechanismen. Affectregulatie is het vermogen om je eigen emotionele basis te hanteren. Homeostatische en allostatische mechanismen zijn de mechanismen die helpen om fysiologisch processen in het menselijk lichaam in evenwicht te houden.
In het artikel richten de auteurs zich op sociale aanraking als een wetenschapsfilosofie over de lichaamsprocessen en (meta)cognitieve processen die betrokken zijn bij sociale, affectieve regulatie. Sociale aanraking lijkt drie met elkaar verbonden, maar verschillende, functies bij te dragen aan affectregulatie. Ten eerste zorgt sociale aanraking – via het lichaam – voor sociale nabijheid en gehechtheid. Ten tweede zorgt zorgzame aanraking, zoals het opwarmen van een baby, voor fysiologische veranderingen via sociaal werkende homeostatische controle. Ten derde zorgt affectieve aanraking, zoals zacht strelen of kietelen, voor allostatische regulatie van bepaalde ervaringen in bepaalde contexten.
Deze drie functies van affectieve aanraking worden hoogstwaarschijnlijk gemedieerd door verschillende neurobiologische processen (waaronder convergente hedonische, dopaminerge en analgetische, opioïdergische paden voor de hechtingsfunctie) en ‘kalmerende’ autonome en endocriene paden voor de homeostatische functie. De allostatische functie kan worden gemedieerd door oxytocine-afgifte en gerelateerde neuromodulatoren en circuits.
Fotopoulou, A., von Mohr, M., & Krahé, C. (2022). Affective regulation through touch: homeostatic and allostatic mechanisms. Current opinion in behavioral sciences, 43, 80–87.
Niet alle risicofactoren voor dementie zijn bekend. Ook is nog niet duidelijk wat de beste manier is om dementie te voorkomen. Laukkanen et al. (2017) onderzochten de relatie tussen de frequentie van saunabezoek en het risico op dementie en de ziekte van Alzheimer. Er zijn geen eerdere studies gedaan naar deze relatie.
In deze studie werd een cohort van 2315 gezonde mannen tussen de 42 en 60 jaar gevolgd. Gedurende de follow-up periode, met een mediaan van 20.7 jaar, werd er bij 204 deelnemers dementie, en bij 123 deelnemers de ziekte van Alzheimer vastgesteld.
Uit de resultaten, waarbij het risico op dementie en de ziekte van Alzheimer werd bepaald aan de hand van de frequentie van saunabezoek, bleek dat het risico op dementie en de ziekte van Alzheimer lager is bij 4 tot 7 saunabezoeken per week vergeleken met 2 tot 3 saunabezoeken per week. Uit de resultaten van deze studie blijkt dus dat regelmatig saunabezoek kan leiden tot een verlaagd risico op dementie en de ziekte van Alzheimer, maar voordat dit met zekerheid geconcludeerd kan worden is er nog veel meer onderzoek nodig.
Laukkanen, T., Kunutsor, S., Kauhanen, J., & Laukkanen, J. A. (2017). Sauna bathing is inversely associated with dementia and Alzheimer’s disease in middle-aged Finnish men. Age and Ageing, 46(2), 245-249.
Verschillende gezondheidsvoordelen worden toegeschreven aan saunabezoek. Mogelijk heeft saunabezoek een positief effect op luchtwegaandoeningen, maar hiervoor is nog geen overtuigend bewijs (Kunutsor et al. 2017).
In de studie van Kunutsor et al. (2017) werden saunabezoeken van 1935 mannen van 42 tot 61 jaar gevolgd. De deelnemers werden gevolgd tot er een diagnose bij hen gesteld werd of ze niet langer gevolgd konden worden. De mediaan was 25.6 jaar.
In totaal werden er 379 luchtwegaandoeningen in het ziekenhuis vastgesteld. Het risico op een in het ziekenhuis vastgestelde luchtwegaandoening was groter bij deelnemers met gemiddeld minder dan 1 saunabezoek per week vergeleken met deelnemers met meer dan 4 saunabezoeken per week.
Regelmatig saunabezoek kan dus leiden tot een verminderd risico op luchtwegaandoeningen. Er is nog meer onderzoek nodig om dit met zekerheid vast te kunnen stellen.
Kunutsor, S. K., Laukkanen, T., & Laukkanen, J. A. (2017). Sauna bathing reduces the risk of respiratory diseases: a long-term prospective cohort study. European journal of epidemiology, 32(12), 1107-1111.
Saunabezoek wordt geassocieerd met een verbeterde bloedsomloop, maar de relatie tussen saunabezoek en sterfte door cardiovasculaire en algemene aandoeningen is niet bekend.
Om deze reden onderzochten Laukkanen et al. (2015) de relatie tussen saunabezoek en sterfte door cardiovasculaire oorzaak en sterfte door alle mogelijke oorzaken.
2315 Volwassen mannen namen deel aan dit onderzoek. Deze deelnemers gaven aan de onderzoekers door hoe vaak ze een sauna bezochten en hoe lang deze bezoeken duurden. Alle deelnemers aan de studie bezochten minimaal een keer per week een sauna. Vervolgens werden de deelnemers gedurende gemiddeld 19 jaar gevolgd door de onderzoekers en werden de oorzaken van sterfgevallen vastgelegd.
Uit de resultaten van deze studie blijkt dat de frequentie en de duur van saunabezoeken leidt tot een verminderd risico op overlijden als gevolg van een cardiovasculaire oorzaak (hart- en vaatziekten). De frequentie van saunabezoeken leidt ook tot een verminderd risico op overlijden door alle mogelijke oorzaken. De duur van saunabezoeken is hierop niet van invloed.
Het mechanisme dat saunabezoek linkt met een verminderd risico op overlijden door cardiovasculaire oorzaken en alle mogelijke oorzaken is nog niet duidelijk. Om dit te achterhalen is meer onderzoek nodig naar de relatie tussen saunabezoek en overlijden.
Laukkanen, T., Khan, H., Zaccardi, F., & Laukkanen, J. A. (2015): Association between sauna bathing and fatal cardiovascular and all-cause mortality events. JAMA internal medicine, 175(4), 542-548.
In 2010 had meer dan de helft van alle volwassenen in Nederland overgewicht. Doordat overgewicht veel voorkomt stijgt het aantal mensen met diabetes type 2, hypertensie en dislipidemie. Daarnaast verhogen overgewicht en obesitas het risico op hart- en vaatziekten.
In 2004 adviseerde de Gezondheidsraad screening op cardiovasculaire risicofactoren bij mensen met overgewicht. Om deze reden werd het IJSCO-onderzoek (“IJsselstein Study of Central Obesity) opgezet. Het doel van deze studie was het opsporen van het metabool syndroom (MetS). Mensen met MetS hebben een verhoogd risico op zowel diabetes type 2 als op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten. De diagnose MetS wordt gesteld als 3 van de 5 MetS-componenten aanwezig zijn (zie afbeelding 1).
Van de 12.000 mensen die in aanmerking kwamen voor het IJSCO-onderzoek hebben ongeveer 6.000 hun middelomtrek gemeten en deelgenomen aan vervolgonderzoeken. De deelnemers aan het onderzoek hadden geen diabetes, hart- en vaatziekten, hypertensie of dislipidemie. De deelnemers waarbij MetS geconstateerd werd kregen adviezen en uitleg over MetS en werden hiervoor behandeld. Het geven van leefstijladviezen, een gezond dieet en voldoende lichaamsbeweging zijn de belangrijkste onderdelen van deze behandeling.
3 jaar na de screening bleek er sprake te zijn van een verbetering van de meeste MetS-componenten. Ondanks de gekregen leefstijladviezen bleken deelnemers na 3 jaar nog niet voldoende te bewegen, maar was er wel sprake van een gewichtsafname en een afname van de middelomtrek.
De onderzoekers concluderen dat het IJSCO-onderzoek goed uitvoerbaar was, en dat het heeft geleid tot een verbetering van MetS-componenten. Wel lijkt enkel het geven van advies niet tot meer lichaamsbeweging. De resultaten van de screening op en de behandeling van MetS zijn veelbelovend, maar de periode van 3 jaar na het onderzoek is niet voldoende om conclusies te trekken over de ontwikkeling van diabetes en hart- en vaatziekten. Hiervoor is nog meer tijd nodig.
den Engelsen, C., Salomé, P., & Rutten, G. (2014): Preventie van diabetes en hart-en vaatziekten. Huisarts en wetenschap, 57(4), 174-178.
Vetweefsel kan worden onderverdeeld in wit vet en bruin vet. Wit vet en bruin vet verschillen sterk van elkaar. De structuur en de hoeveelheid die in het lichaam aanwezig is verschillen sterk. Ongeveer 20% van het lichaamsgewicht bestaat uit wit vet, terwijl bij volwassenen slechts 50 tot 100 gram bruin vet aanwezig is.
Links: normaal gezond bruin vet met kleine vacuolen en rechts: normaal gezond wit vet met grote vacuolen (bron: shutterstock)
Bruin vet is in staat vetten, zogenaamde triglyceriden, en glucose te verbranden. Bij deze verbranding komt warmte vrij in plaats van energie. De belangrijkste functie van bruin vet is dan ook het produceren van warmte, wat voorkomt dat de lichaamstemperatuur daalt. Bij pasgeborenen is deze functie belangrijker dan bij volwassenen, omdat pasgeborenen minder goed in staat zijn de lichaamstemperatuur te verhogen door te rillen. Om deze reden neemt de hoeveelheid bruin vet snel af na de peutertijd.
Uit onderzoek is gebleken dat de hoeveelheid bruin vet bij volwassenen en de activiteit van het bruine vet gerelateerd is aan obesitas. Het blijkt dat obesitas samenhangt met een lagere activiteit van het bruine vet. Mogelijk leidt een lagere activiteit van bruin vet ertoe dat triglyceriden ophopen in het lichaam, en daardoor opgeslagen worden als wit vet. Ook is het mogelijk dat een grote hoeveelheid wit vet zorgt voor voldoende isolatie, waardoor actief bruin vet niet meer noodzakelijk is. Obesitas kan dus het gevolg, en de oorzaak van niet actief bruin vet zijn.
Bruin vet produceert dus warmte en heeft een belangrijk aandeel in het totale energieverbruik. De aanwezigheid van actief bruin vet kan belangrijk zijn voor de preventie van obesitas, en daaraan gerelateerde ziekten. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar het activeren van bruin vet als mogelijke behandeling voor obesitas.
Boon, M.R., Bakker, L.E.H., Meinders, A.E., van Marken Lichtenbelt, W., Rensen, P.C.N., Jazet, I.M. (2013): Bruin vet, een lichaamseigen middel in de strijd tegen Obesitas? Ned Tijdschr Geneeskd. 2013;157:A5502