Inleiding
Als professional op het gebied van sport en bewegen is het beoordelen van een beweegpatroon uiterst belangrijk. Hiermee wordt bepaald wat iemand moet veranderen in het beweegpatroon om van zijn klachten af te komen, of om (sport)prestaties te verbeteren. Elke professional geeft tips, adviezen en oefeningen mee om beter te leren bewegen, maar niet elke professional geeft dezelfde instructies mee. Waar moet je allemaal op letten? Welke instructies en oefenvormen kun je het beste geven zodat er sprake is van een duurzame gedragsverandering in het beweegpatroon?
Motorisch leren
Het aanleren van een nieuw of veranderd beweegpatroon wordt motorisch leren genoemd. Schmidt & Lee (2005) omschrijven motorisch leren als ‘Een proces dat leidt tot relatief duurzame veranderingen in het gedragspotentieel als gevolg van specifieke ervaringen met de omgeving’. ’Relatief duurzaam’ betekent dat het beweegpatroon na verloop van tijd ook daadwerkelijk veranderd blijft. In een training kan een sporter een aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt, maar als hij dezelfde test twee weken later doet dan kan het zijn dat het leereffect verdwenen is. Ook kan een sporter in de training nauwelijks vooruitgang laten zien, maar kan hij twee weken later wél beter presteren. In wetenschappelijk onderzoek wordt het leereffect van een training getest met een retentietest of een transfertest. Een retentietest is een test waarbij dezelfde taak wordt uitgevoerd na een bepaalde tijdsperiode. Bij een transfertest wordt dezelfde vaardigheid getest onder andere omstandigheden. Bijvoorbeeld als een sporter heeft geoefend om vanaf 20 meter te putten met golf, dan zou de transfertest kunnen zijn dat de sporter vanaf 30 meter moet putten.
Het is duidelijk dat als een professional een beweegpatroon probeert te veranderen, dat dit op langere termijn ook zichtbaar moet zijn. Maar hoe moet je dan trainen? In dit artikel wordt ingegaan op een aantal factoren die van invloed zijn op het leereffect.